De Filosofische kennis van de gespreksleider - noodzaak of bijzaak?

Deze blog is geschreven door Joeri Hazelaar en Isis Hazewindus

Gespreksleiders, je komt ze waarschijnlijk steeds vaker tegen. Binnen allerlei organisaties laten mensen zich opleiden om een (ethisch) gesprek te kunnen begeleiden. Met deze ontwikkeling komen geleidelijk aan ook steeds meer vragen naar boven over het gespreksleiderschap zelf. Fundamentele vragen over welke rol een gespreksleider zichzelf in een gesprek moet aanmeten, of over welke kwaliteiten een gespreksleider zou moeten beschikken. Specifiek binnen het ethische gesprek komt daar nog een vraag bij, namelijk ‘Moet een gespreksleider over filosofische kennis beschikken, en zo ja, over welke dan?

Vanuit ons perspectief als filosofen én gespreksleiders, zou het antwoord op de bovenstaande vraag een welluidend ‘Ja’ zijn. Voor het ethische (of ‘goede’) gesprek is een bepaalde mate van filosofische kennis wenselijk en misschien zelfs noodzakelijk. In dit stuk zullen we dit antwoord toelichten door middel van het uiteenzetten van drie typen kennis die relevant zijn voor het inhoudelijk vormgeven van het gesprek enerzijds, en het toelichten van de filosofische houding die van belang is voor het praktisch vormgeven anderzijds.

Drie vormen van kennis

Hoewel betekenisvolle en diepe gesprekken op allerlei momenten spontaan kunnen ontstaan, vraagt het ‘goede’ of het ethische gesprek een bepaalde mate van aandacht en voorbereiding: het is een weloverwogen gesprek, dat zorgvuldig gevoerd wordt, met een duidelijke intentie en een duidelijk doel. Er zijn drie vormen van kennis te onderscheiden die kunnen dienen als een theoretische basis die hieraan bijdraagt, te weten de conceptuele kennis van begrippen, de theoretische basiskennis van ethische perspectieven en kennis of bewustzijn van logica en retoriek

Laten we beginnen bij de conceptuele kennis van begrippen. Tijdens het ethische gesprek komen we op een zeker moment bijna altijd in aanraking met waarden, zoals rechtvaardigheid, autonomie of vrijheid. Waarden worden gedefinieerd als ‘nastrevenswaardige idealen’ en willen daardoor nog wel eens vrij abstract zijn. Om het gesprek voldoende betekenisvol te laten zijn en echt tot een gezamenlijk doel te komen, is het belangrijk om bepaalde conceptuele invullingen van deze abstracte begrippen te kennen. Zie hier de eerste vorm van kennis waarover de gespreksleider moet bezitten, namelijk de vaardigheid om deze abstracte begrippen uit de abstractie te trekken door het kunnen (aanmoedigen tot het) invullen van deze begrippen op verschillende manieren. Een mooi voorbeeld is het hierboven genoemde begrip ‘vrijheid’, dat in eerste instantie vaak een vrij duidelijk begrip lijkt te zijn. Toch zien we zowel in de praktijk áls in de filosofie dat er verschillende manieren zijn om dit begrip in te vullen. Isaiah Berlin laat dit in zijn bekende werk Twee opvattingen van vrijheid bijvoorbeeld goed zien: vrijheid kan volgens hem worden opgevat in negatieve zin (afwezigheid van dwang, hindering of beperking, ‘doen wat je wil’) of in positieve zin (waarbij men zichzelf verder ontplooit juíst doordat bepaalde kaders bestaan).[1] Door over deze conceptuele kennis te beschikken kan de filosofische gespreksleider herkennen dat het benoemen van abstracte waarden an sich niet voldoende is, en het gesprek op die manier verdiepen.

Om de tweede vorm van kennis te verduidelijken, zullen we twee vragen beantwoorden, te weten: 1) Wat verstaan we onder theoretische basiskennis van ethische perspectieven, en 2) wat voegt het hebben van deze basiskennis toe?

Wat betreft de eerste vraag kunnen we kort zijn. In de context van het ethische gesprek kunnen we zeggen dat de theoretische basiskennis op zijn minst enig begrip van de drie hoofdstromingen van de westerse ethiek beslaat, namelijk het Utilitarisme, de Plichtethiek en de Deugdethiek. In een breder scenario tellen we daar nog kennis van de zorg- of feministische ethiek en enige kennis van niet-westerse ethiek, zoals Ubuntu of Wu Wei bij op. Hierbij kent de gespreksleider op zijn minst de basale uitgangspunten van deze ethische stromingen en is deze in staat om argumenten die deze uitgangspunten volgen te herkennen.

Dit brengt ons naar de tweede vraag: wat voegt het hebben van deze basiskennis toe?

Vooraleerst valt te pleiten voor “begrip”. Kennis van verschillende ethische stromingen, draagt bij aan het herkennen van verschillende manieren waarop men ergens over kan denken, en hoe dit invloed heeft op de manier waarop men een vraagstuk aanvliegt of bijdraagt aan de besluitvorming rondom het vraagstuk. Het kunnen herkennen van deze gedachtepatronen maakt dat je mogelijk beter kunt begrijpen waaróm iemand iets zegt of een bepaalde keuze maakt, en je kunt daardoor een doordachtere reactie geven.

Een voorbeeld:

Begin februari van 2024 werd bekend dat supermarktketen Jumbo vanwege het hoge aantal winkeldiefstallen gaat experimenteren met AI om dit te verminderen. Hieruit zouden we een plicht-ethische blik op het fenomeen diefstal kunnen distilleren, namelijk dat het plegen van diefstal onwenselijk en slecht is – vanuit het oogpunt van bedrijven gezien zou je niet moeten willen dat mensen stelen, aangezien dat schade toebrengt aan het verdienmodel en tornt aan het bestaansrecht van winkels. Dit leidt direct naar een meer utilistische blik op de zaak; de utilist gaat uit van het vermeerderen van geluk en het verminderen van schade. Echter, deze schade kan vanuit twee kanten bekeken worden, namelijk zowel vanuit het perspectief van de winkelier die verlies maakt, als vanuit klanten die mogelijk schade ondervinden door het inzetten van technologie die vergaande controles uitvoert. Behalve privacy risico’s doet de inzet van AI mogelijk ook iets met bijvoorbeeld de autonomie van mensen; zij kunnen hun gedrag strikt aanpassen om maar binnen de kaders te blijven. Bovendien blijft de vraag wáárom mensen stelen met deze aanpak onbeantwoord, waardoor we helemaal niet weten of deze oplossing wel het beoogde effect zal sorteren.

Door kennis te hebben van de stromingen kunnen dus we beter begrijpen welke motieven de supermarktketen heeft om op een bepaalde manier te handelen, en tegelijkertijd geeft het ons handvatten om deze handeling kritisch te bevragen. Deze kennis zal de gespreksleider ten goede komen, doordat deze kan bijdragen aan het dichter bij elkaar brengen van deelnemers met verschillende perspectieven – bovendien draagt kennis bij aan het kunnen stellen van verdiepende vragen om het gesprek bij te kunnen sturen waar nodig.

De laatste vorm van kennis heeft te maken met het ‘technisch’ kunnen beoordelen van het gesprek. Kennis van logica en retoriek geeft de gespreksleider de mogelijkheid om argumenten goed te kunnen volgen en bovendien te kunnen beoordelen of de argumentatie juist verloopt, of dat er sprake is van drogredenen die het gesprek onwenselijk kunnen beïnvloeden. Als de gespreksleider deelnemers kan aanspreken op het gebruik van ‘retorische trucjes’ zal het gesprek van betere kwaliteit worden, omdat deelnemers gedwongen worden om goed na te denken over het geven van inhoudelijke argumenten.

Hiermee wordt – zo is de bedoeling – het goede gesprek gevoerd in plaats van dat er een overredingsstrijd plaatsvindt waarbij men hun gelijk willen halen. In het goede gesprek – waarover hieronder meer – staat het gezamenlijk vinden van antwoorden centraal. In een gesprek waar belangen en overtuigingskracht de overhand voeren en het gezamenlijk vinden van antwoorden naar de achtergrond verdwijnt, kan nooit bereikt worden wat een goed gesprek poogt te doen. Het is daarmee dan ook belangrijk dat een gespreksleider erop toeziet dat het goede gesprek gevoerd wordt en niet ontaard in debatwaardige taferelen. Echter, hoewel de theorie van redeneerkunde belangrijk is om te herkennen wanneer gebruikgemaakt wordt van retoriek in een gesprek, is dit nog niet alles. Naast de bovengenoemde soorten kennis is nóg iets nodig om het proces in goede banen te leiden, namelijk de juiste houding.

 

Een filosofische houding: gespreksvoering als handeling

Hoewel hierboven gerefereerd wordt naar theoretische kennis als basis voor een gesprek, speelt de filosofie misschien nog wel een grotere rol als het gaat om het aannemen van een bepaalde houding. Alvorens dit toe te lichten is een korte duiding van het begrip ‘gesprek’ in de context van dit stuk mogelijk nog nodig. Een gesprek kan verschillende vormen aannemen, maar wanneer wij spreken over het ‘goede’ of ethische gesprek doelen wij op het gesprek in de vorm van een dialoog, waarbij het intrinsiek onderliggend doel het gezamenlijk toewerken naar iets is. Het overtuigen van de ander of het halen van het eigen gelijk staat hierbij met klem niet centraal. Om het begrip van het goede of ethische gesprek en de rol van de filosofische houding hierin te verduidelijken, verwijzen we graag naar het zogenaamd communicatief handelingsbegrip[2] van de Duitse filosoof Jürgen Habermas. In het kort behelst dit in dat een goed gesprek een uitwisseling betreft waarbij uitspraken, beweringen, ideeën en argumenten bevraagd kunnen, en misschien zelfs moeten worden. Dit vraagt iets van de deelnemende partijen aan het gesprek, namelijk dat zij oprecht spreken en zich ontvankelijk opstellen voor vragen en kritiek, maar tegelijkertijd óók dat zij zelf kritisch zijn. We zouden dus kunnen zeggen dat om een goed gesprek te voeren, men zich een filosofische houding moet aanmeten. Deze houding omvat openheid (voor andere standpunten, maar ook voor het wijzigen van het eigen standpunt), nieuwsgierigheid en zorgvuldigheid.

De gespreksleider heeft daarin een voorbeeldrol; door open te staan voor alle argumenten en nieuwsgierig te zijn naar wat de deelnemers aan het gesprek drijft, kan de gespreksleider een veilig gespreksklimaat cultiveren. Uit deze houding volgt het principe van (zorgvuldige) reflectie. In combinatie met het kiezen van een gespreksmethode die aansluit bij het doel, vormt de houding van de gespreksleider de drijvende kracht achter het goede gesprek. Een mooi voorbeeld van het belang van deze filosofische houding voor het gesprek kunnen we terugzien in de overlevering rondom Socrates. Van deze ‘oerfilosoof’ werd gezegd dat hij zich na zijn terugkeer uit het leger dagelijks ophield op de Agora van Athene, en daar argeloze bezoekers aansprak met de meest uiteenlopende vragen. Socrates was echter zelden tevreden met het eerste antwoord dat zijn gesprekspartners gaven. Hij kreeg daardoor al snel de bijnaam ‘de Horzel’, omdat hij bleef doorvragen. Het gesprek, voor Socrates, ging over blootleggen van vooringenomenheden, het onderzoeken van aannames en ideeën en het analyseren van concepten, op een gestructureerde en gedisciplineerde manier. Het gesprek is daarbij niet louter gericht op de uitkomst, maar óók (of misschien zelfs juíst) op het proces. De rol die filosofie zodoende speelt, heeft minder te maken met het garanderen van een (‘juiste’) uitkomst, en meer met de manier waarop het gesprek wordt gevoerd om tot nieuwe inzichten te komen die uiteindelijk kunnen bijdragen aan een opvolgend doel, zoals het nemen van een besluit.

Conclusie

In de vorige alinea’s zijn de filosofische houding en de typen kennis die je mee kunt brengen als gespreksleider besproken. Hierbij werd verondersteld dat het hebben van filosofische kennis van enig nut of belang is in het gesprek, maar is dit eigenlijk wel zo? Kan de gespreksleider, die toch vooral een faciliterende rol heeft, niet af met leiden op instinct?

Het antwoord hierop is genuanceerd: ja en nee. Je kunt best ver komen als je 1) al veel ervaring hebt of 2) een goede luisteraar bent. Toch kan de theoretische kennis een houvast bieden om bepaalde uitingen of argumenten te verklaren of beter te begrijpen. Het hebben van de juiste filosofische kennis kan bijdragen aan een goed verloop én een toegevoegde inhoudelijke waarde, doordat het uitnodigt tot het uitdiepen van concrete concepten in plaats van blijven hangen in abstracte ideeën, en uitdaagt tot het geven van (realistische) handelingsperspectieven in plaats van tevreden zijn met cliché-achtige uitkomsten. Aan de basis van het gesprek staat echter de filosofische houding – zelfs als we geen enkele filosofische kennis bezitten, kan het goede gesprek niet zonder een gespreksleider die deelnemers door middel van openheid, nieuwsgierigheid en zorgvuldigheid begeleid in een verkenning van hun eigen gedachten.

 

De vraag of gespreksleiders filosofische kennis nodig hebben stond in december van 2023 ook centraal tijdens een sessie op de professionaliseringsdag voor gespreksleiders[3]. Dit werd georganiseerd door het rijksbrede programma Dialoog en Ethiek, waarbij Filosofie in actie aanwezig was. 

Wij zijn ons bewust van het feit dat ons affirmerend antwoord op de vraag gekleurd is door onze achtergrond en ervaring; met het schrijven van dit stuk hopen wij de noodzaak en het belang van ethische kennis en het ethische gesprek toe te lichten en aan te scherpen vanuit dit perspectief.

[1] Zie Berlin, I., Twee opvattingen van vrijheid, Uitgeverij Boom 2010.

[2] Voor achtergrondinformatie, zie Habermas, J., The Theory of Communicative Action, Polity Press, 1989.

[3] Lees het verslag over deze dag hier: https://www.grenzeloossamenwerken.nl/actueel/nieuws/2023/12/21/gesprekken-begeleiden-is-een-vak

Previous
Previous

Podcastaflevering #1

Next
Next

Schijnbare tegenstelling